- brain
- n. hersenen; verstand--------v. de hersens inslaanbrain1[ breen]I 〈telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉1 〈medicijnen, geneeskunde〉hersenen ⇒ hersens, brein 〈als orgaan〉2 〈informeel〉knappe kop ⇒ brein, genie3 brein ⇒ intelligentie, hoofd♦voorbeelden:3 beat/cudgel/rack one's brain(s) about something • zijn hersens pijnigen over iets, diep nadenken over ietsget/have something on the brain • steeds aan iets denken, iets niet uit zijn hoofd kunnen krijgenshe has (a lot of) brains/a good brain • ze heeft (een goed stel) hersenspick someone's brain(s) • iemands ideeën stelenII 〈meervoud; werkwoord ook enkelvoud〉 〈informeel〉1 hersens ⇒ hersenen 〈als substantie〉♦voorbeelden:1 I don't like calf's brains • ik lust geen kalfshersenenblow someone's brains out • iemand een kogel door het hoofd schieten————————brain2〈werkwoord〉1 de hersens inslaan2 〈informeel〉heel hard slaan♦voorbeelden:1 I'll brain you if you're late again • als je weer te laat komt, vermoord ik je
English-Dutch dictionary. 2013.